IE, IT en Privacy
De betekenis van het NOB-arrest voor werkgevers
In een wereld waar intellectueel eigendom steeds belangrijker wordt, heeft het recente arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie grote gevolgen voor werkgevers en uitvoerende kunstenaars. Hoe zit het met auteursrechten binnen arbeidsrelaties? Wat betekent dit arrest voor uw organisatie?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘Hof’) heeft op 6 maart 2025 arrest gewezen door de beantwoording prejudiciële vragen van de Belgische Raad van State (ECLI:EU:C:2025:141). Op grond van een Belgisch koninklijk besluit werden de naburige rechten van de musici van het Nationaal Orkest van België (‘NOB’), uitvoerende kunstenaars in de zin van artikel 1(a) van de Wet Naburige Rechten (‘Wnr’), overgedragen aan het orkest zonder hun voorafgaande toestemming. Het Hof oordeelde dat deze nationale regeling niet in lijn is met het Unierecht.
Dit arrest heeft niet alleen gevolgen voor Belgische musici, maar biedt ook belangrijke inzichten voor de Nederlandse wetgeving en de rechten van uitvoerende kunstenaars en werknemers in het algemeen. In dit blog duiken we dieper in op de implicaties van dit arrest en wat dit voor u als werkgever of organisatie kan betekenen.
Arrest Hof van Justitie van de Europese Unie
Dit arrest gaat het over een Belgisch koninklijk besluit ten aanzien van de naburige rechten van de musici van het NOB. Deze rechten waarborgen de bescherming van de prestaties van dergelijke artiesten. Het koninklijk besluit bepaalde dat de naburige rechten van de musici in dienst bij het NOB automatisch werden overgedragen aan het NOB tegen een in het besluit vastgestelde vergoeding. Dit zag op het recht om de prestaties van de musici mee te delen aan het publiek, alsook op reproductie- en distributierechten.
Een aantal musici heeft de Belgische Raad van State verzocht om het koninklijk besluit nietig te verklaren wegens strijd met het Unierecht. De Raad van State van België heeft hiertoe prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof om uitleg te verkrijgen over de juiste interpretatie van het Unierecht.
Het Hof heeft geoordeeld dat uitvoerende kunstenaars onder het Unierecht het uitsluitende recht hebben om gebruik van (vastleggingen van) hun uitvoeringen toe te staan of te verbieden. Elk gebruik door een derde van beschermd materiaal, zonder voorafgaande toestemming van de uitvoerend kustenaars, resulteert in een inbreuk op de rechten van de uitvoerende kunstenaars.[1] Overdracht van de exclusieve rechten van de uitvoerende kunstenaars zonder hun toestemming is derhalve in strijd met Unierecht. Het Hof heeft geoordeeld dat het koninklijk besluit niet in lijn is met het Unierecht.
Relevantie voor Nederlandse wetgeving
De toetsingskaders en maatstaven van het Hof zijn ook van toepassing op de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast is het arrest relevant voor het auteursrecht en de mogelijkheden van fictief makerschap – zijnde wanneer de IE-rechten aan een ander toekomen dan de feitelijke maker – die hieruit voortvloeien.
Het fictief makerschap is in Nederlandse wetgeving terug te vinden in de artikelen 7 en 8 van de Auteurswet (‘Aw’), en met betrekking tot uitvoerend kunstenaars in artikel 3 van de Wet Naburige Rechten (‘Wnr’). Artikel 7 Aw bepaalt dat, tenzij anders is overeengekomen, niet de werknemer maar de werkgever wordt aangemerkt als maker van dergelijke werken die zijn vervaardigd door de werknemer in dienstverband. Nu artikel 7 Aw een mogelijkheid biedt om het fictief makerschap uit te sluiten, namelijk "tenzij tussen partijen anders is overeengekomen", kan op grond van het arrest van het Hof niet direct worden geoordeeld dat deze bepaling niet in lijn is met het Unierecht. Echter is het mogelijk dat dit arrest zal resulteren in een wijziging van artikel 7 Aw in het voordeel van de werknemer, bijvoorbeeld door het verankeren van een verplichting tot het betalen van een redelijke vergoeding aan de werknemer voor de overdracht van zijn of haar rechten aan de werkgever.
Artikel 8 Aw regelt een vorm van fictief makerschap die als gevolg van dit arrest niet in lijn lijkt met het Unierecht. Volgens artikel 8 Aw krijgt niet de feitelijke maker van een auteursrechtelijk beschermd werk de rechten, maar de openbaarmakende instelling. Deze bepaling biedt echter geen mogelijkheid tot het uitsluiten van de overdracht van de auteursrechten aan de fictieve maker. Echter kunnen partijen middels contractuele afspraken wel afwijken van deze bepaling. Ondanks dat partijen contractueel van deze bepaling af kunnen wijken, is het ontbreken van de mogelijkheid hiertoe in de letter van de wet iets wat als gevolg van het arrest van het Hof in te toekomst tot wijziging van de wet zou kunnen (of moeten?) leiden.
Artikel 3 Wnr, dat de werkgever van uitvoerende kunstenaars de mogelijkheid geeft de rechten hun rechten uit te oefenen "voor zover dit tussen partijen is overeengekomen", is volgens de beredenering van het Hof in eerste opzicht in lijn met het Unierecht. Doordat de bepaling een (contractuele) uitweg biedt voor de overdracht van rechten aan de werkgever, is er in situaties van fictief makerschap namelijk geen sprake van overdracht van "gebruik van dergelijk beschermd materiaal door een derde zonder een dergelijke voorafgaande toestemming".[2] In artikel 3 Wnr zit daarnaast een verplichting tot het betalen van een redelijke vergoeding aan de uitvoerende kunstenaars verankerd, wat de positie van de uitvoerende kunstenaars versterkt.
Waarom is dit relevant voor u als werkgever?
Voor werkgevers geeft dit arrest aanleiding om de opzet van arbeidsovereenkomsten te laten heroverwegen vanuit het intellectueel eigendomsrechtelijke perspectief. Nu het fictief makerschap door dit arrest aan het wankelen is, is het verstandig hierover in arbeidsovereenkomsten een andersluidend beding op te laten nemen, waarin wordt vastgelegd dat werknemers instemmen met uw kwalificatie als maker voor werken die zij voor u vervaardigen.
Ook voor organisaties die gedefinieerd worden als een openbare instelling in de zin van artikel 8 Aw is het van belang rekening te houden met de uitkomst van het arrest. Nu ook de toekomst van artikel 8 Aw door het arrest van het Hof momenteel onzeker is, is het goed om de overeenkomsten waarin regelingen omtrent samenwerkingen vast worden gelegd te laten herbeoordelen om de overdracht van makerschap te verzekeren. Zo kunt u conflicten hieromtrent in een later stadium van de samenwerking te voorkomen. Uiteraard is TK bereid u hierbij te ondersteunen. Bent u werkgever of schakelt u regelmatig zelfstandigen in, en maakt u werken van ondergeschikten openbaar? Aarzel dan niet om contact met mij op te nemen met betrekking tot de relevante aandachtspunten.
[1] HvJ EU 6 maart 2025, zaak C-575/23, ECLI:EU:C:2025:141 (NOB), r.o. 106.
[2] HvJ EU 6 maart 2025, zaak C-575/23, ECLI:EU:C:2025:141 (NOB), r.o. 106.